De zon ziet de maan.
Wat is ze mooi!
Zo mooi rond, zo lief.
De zon wordt er warm van.
‘Maan, maan,’ roept de zon.
‘Wil je met me gaan?
Je bent zo mooi.
Je bent zo rond.’
‘Nee zon,’ zegt de maan.
‘Dat kan heus niet.
Jij gaat jouw weg.
En ik ga mijn weg.
Zo is het altijd gegaan.
Het is toch goed zo?’
‘Maar maantjelief, wacht op me.
Ik wil samen met jou gaan.’
‘Maar ik niet met jou,’ zegt de maan.
‘Het kan echt niet, hoor.
Laat me nu met rust.’
|