Toms vader ligt in zijn stoel.
Zijn neus steekt omhoog.
Zijn mond staat open.
Hij snurkt hard.
Zo hard dat het huis ervan beeft.
Tom wil een legpuzzel maken.
Maar het gaat niet.
De stukjes trillen van de tafel.
‘Papa!’ roept Tom.
‘Hou nou eens op!’
Maar zijn vader houdt niet op.
Hij snurkt als een trompet.
Hij blaast als een wervelwind.
De lamp aan het plafond slingert.
De gordijnen wapperen.
‘Papa,’ roept Tom, ‘word nou wakker!’
Maar papa wordt niet wakker.
Hij heeft een slaapziekte.
Arme papa.
Zou zijn ziekte ooit overgaan?
|